LET OP: Wij geven geen toestemming om onze teksten te kopiëren. ©
Over draaitafels en platenspelers wordt al vele tientallen jaren veel gesproken, gediscussieerd en geschreven. Het leek me leuk om hieronder ‘weten en weetjes’ op te schrijven; gewoon omdat het leuk is om te weten en omdat het lezen erover, hoort bij onze hobby: muziekbeleving waarbij als bron het geliefde vinyl gebruikt wordt.
Wij als AUDIO21 hebben een select clubje specialisten om ons heen verzameld, waarbij het doel niet is: ‘elkaar aftroeven’, maar waarbij het doel is: van elkaar leren en doorgeven. En voordat ik iets anders suggereer: ik weet ook niet alles. NB; ik weet LANG niet alles. En NIEMAND weet alles. Zo; dat is eruit.
Ik ben nog aan het bekijken of ik wel of niet de boel hier strak ga organiseren, of dat ik met enige regelmaat enkele woorden met m’n virtuele pen ga opschrijven. Suggesties kunt u aan me mailen, maar ik garandeer niet dat ik er altijd wat mee doe. Meestal komen de woorden van ondergetekende, maar een enkele keer komen de woorden van anderen.
Zaterdag 21 januari 2017
Tijdens het afregelen van een platenspeler, ontstaan er vaak vragen. Een van de vragen is waarom ik kies voor een specifieke geometrie, wanneer ik uitleg dat ik de zgn. Baerwald-versie hanteer.
Voor zover ik weet, zijn er drie uitlijnings-geometrieën. Baerwald, Stevenson en Löfgren.
Baerwald alignment
De meest gebruikte uitlijnings-geometrie is de zogeheten Baerwald alignment. De reden hiervoor is dat de Baerwald Alignment de kleinste maximale tracking-error geeft wanneer je een volledige elpee af wilt spelen. De maximale tracking-error die je zult krijgen is hierbij dan ook het kleinste, wat resulteert in de kleinste maximale vervorming van het geluid. Aangezien de meeste mensen hun platenspeler voor zeg maar ‘normale platen’ gebruiken, vind ik dit de meest logische keus.
Stevenson alignment
De Stevenson alignment volgt een iets ander principe dan de Baerwald methode. Bij de Stevenson alignment is de tracking-error richting het midden van de plaat geminimaliseerd. De filosofie hierachter is dat eventuele vervorming van het geluid dichterbij het midden van de plaat beter hoorbaar is, en dat de tracking-error hier dan ook zo klein mogelijk moet zijn.
Een belangrijke reden om toch de Stevenson alignment te gaan gebruiken, is dus dat het de binnenste groeven het beste afspeelt; derhalve het beste te gebruiken, wanneer je veel singels afspeelt.
Löfgren alignment
Van de Löfgren uitlijning bestaan eigenlijk twee verschillende methoden, namelijk “Löfgren A” en “Löfgren B”. De eerste is gelijk aan de Baerwald alignment en de tweede is echt een andere methode. De Löfgren B uitlijningsmethode is zo ontwikkeld dat de gemiddelde tracking-error van het element en de vervorming van het geluid het kleinste is. Dat is dan ook het grote verschil met de Baerwald alignment, waar de maximale tracking-error zo klein mogelijk is. Bij de Löfgren B uitlijning is de tracking-error aan het begin en eind van de plaat dan ook groter dan bij een Baerwald alignment.
Maandag 28 november 2016
Muurbordjes wijsheid…
Met enig regelmaat lees ik recensies over (dure- of erg dure draaitafels), waarbij steevast wordt verteld door de recensent, dat de Resonantie Frequentie berekening dient aan te geven dat we binnen de wenswaarde dienen te komen. Die wenswaarde van de resonantiefrequentie, ligt tussen 9 en 12 Hz. Letterlijk las ik onlangs: “het is belangrijk om de arm-cartridge combinatie te berekenen en uit te komen op 9-12 Hz. Bij waarden die daarbuiten vallen, is geen goed resultaat te verwachten.”
M’n handen jeuken, als ik dit soort frases lees; klim ik in de telefoon of in de pen?
Die 10 Hz is ooit aangenomen, omdat het schijnt dat dit de ondergrens is van ons menselijk gehoor. Tja, wellicht dat ik het niet goed zie, maar ik denk dat in onze hobby, de gemiddelde leeftijd boven de 30 jaar zit. En ik vraag me af; gezien de afbraak van ons gehoor, vanaf onze ehhh 16e jaar of zo, hoeveel mensen die zelfs 20 Hz nog kunnen horen. Met andere woorden; waar maken we ons druk om?
Wat men wil voorkomen, is dat de gezamenlijke resonantiefrequentie van element plus arm, niet te hoog komt te liggen ter voorkoming van vervorming in ons hoorbare gebied. Of juist te laag komt te liggen, want dan zou de boel gaan zwalken of zelfs uit de groef kunnen schieten bij grote modulaties.
Laat u zich geen zand in den ogen strooien; het is een leuke theoretisch berekening om vast te stellen of de gezamenlijke resonantiefrequentie zich tussen de 8 en 12 Hz bevindt. Edoch… in werkelijkheid spelen er veel meer factoren mee. En daar gaat dus het verhaal van de ‘alwetende recensenten’ toch mank. Met andere woorden; geloof niet alles wat er geschreven wordt; zowel niet in De Telegraaf, als de Hifi magazines en op websites.
Met enig regelmaat merk ik dat audioliefhebbers en kenners zich willen ‘vastklampen’ aan allerlei ‘zekerheden’. Zodat men met overtuiging kan vertellen dat het ‘goed’ is. U ziet, ik gebruik in deze zin een hoop aanhalingstekens. Inzake de vinyl liefhebbers; een aanzienlijk deel van deze mensen, klampt zich vast aan zo’n berekening om bevestigd te zien of de arm- en element combinatie de juiste waarde heeft. Want alleen dan kunnen ze met een gerust hart gaan slapen. Luisteren hoeft dan niet eens meer.
In deze formule, heeft u onder andere nodig de opgegeven compliance van het element. En daar begint het ‘gedonder’ al. Want… let op, de opgegeven compliance wordt door Japanners vaak (dus niet altijd…) opgegeven bij 100 Hz. En vergeef me als ik het fout heb, maar Amerikanen en een bekend Nederlands merk, geven deze juist op bij 0 Hz. En om het nog onoverzichtelijker te maken; compliances worden statisch- en/of dynamisch opgegeven. En oh ja, dan kunt u ook nog zien dat men soms een ‘horizontale’ en ‘verticale’ compliance opgeeft!
Zucht.
Daar gaan onze ‘zekerheden’. Toch? Of toch niet? Het punt is, dat de gebruikte formule ooit bepaald is voor een compliance bij 10 Hz. Kun je dan klakkeloos de Japanse compliance simpelweg ‘delen’ door 10? En kun je de Amerikaanse opgegeven waarden, vermenigvuldigen met 10? In praktijk blijkt het antwoord meestal ‘nee’ te zijn.
Hetzelfde met de statische- en dynamische waardes; sommigen beweren dat bijvoorbeeld een statische waarde van 24 ongeveer een dynamische waarde zou hebben van 12. Tja, hetzelfde verhaal; de statische eigenschappen van een element, kunnen anders zijn dan de dynamische waardes.
Opnieuw: Zucht.
Ook blijkt in praktijk dat bepaalde arm-element combinaties volgens de formule ‘keurig’ binnen de wenswaarde van 9 tot 12 Hz te vallen, maar de ‘Proof of the Pudding’ geeft zichtbaar- en hoorbaar aan, dat het toch niet klopt. En dus ook weer andersom; combinaties die buiten de wenswaarde vallen volgens de berekening, kunnen dan soms op sommige draaitafels toch echt wel perfect klinken en tracken en tracen als een trein op het spoor.
Dus terugkomend op hetgeen ik vandaag las: “bij waarden die daarbuiten vallen, is geen goed resultaat te verwachten.”… Tja. Tja. Tja.
Gelukkig!!! is er een eenvoudige manier om te horen en te zien! hoe het met de combinatie op uw draaitafel zit. Die Engelsen hebben er een spreekwoord voor; ‘the proof of the pudding, is in the eating’. Oftewel; de testplaat. Een testplaat is het mechanische bewijs of de calculatie van die beruchte rekensom, inderdaad klopt.
In een notedop; nadat u uw speakers goed hebt neergezet; rekening houdend met in-fase en uit-fase, speelt u enkele tracks van de test elpee. Oh ja, uw draaitafel dient goed ingeregeld te zijn, anders heeft hetgeen hier volgt, minder zin.
Allereerst is belangrijk om de bias/anti-skate/dwarsdrukcompensatie, naalddruk en Azymuth goed in te stellen met behulp van die testplaat en uw oren. Daarna de arm/element Resonantie Frequentie test, zowel lateraal als verticaal. Tijdens deze ‘sweep’ ziet (en hoort) u wat er bij de verschillende frequenties gebeurt; vanaf 25 Hz naar 7 Hz. Op een bepaald moment ziet u de cantilever en arm behoorlijk schudden bij een bepaalde frequentie en dat is dan het antwoord op de beruchte rekensom. Volgens mijn testplaat is een resonantiefrequentie van 8 tot 15 Hz goed om praktisch elke plaat op de planeet af te kunnen spelen.
Nadat ik een arm/element inbouw en afregel, waarvan ik de uitkomst niet al ken, doe ik hier altijd een ‘rondje testplaat’. Want ik hou niet van rekenen. Wel van afrekenen. En dan ga ik ‘pudding’ eten. En genieten van muziek. Eindelijk.
Wat u ermee moet? Dat mag u helemaal zelf bepalen.
Laatste zucht; wat een hobby! Heerlijk!
Woensdag 25 mei 2016
Al enige tijd was ik op zoek naar een goed systeem voor uw draaitafel. Ontkoppeling van uw vloer en voorkoming van negatieve invloeden van uw overige apparatuur. Hiertoe maakt het Britse Quadraspire het naar mijn gehoormatige geweten, ultieme muurrack voor uw draaitafel.
Een perfecte oplossing indien u uw draaitafel wilt ontkoppelen van uw overige apparatuur en de invloeden van vloerbewegingen. Deze referentie muurplank wordt met de hand gemaakt in het Britse Bath en is gemaakt van bamboo en in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar. De diepte van de SVT plank is 470 mm.
Prijs € 410,– bamboe en Q4EVO-plank met zwarte- of zilveren onderdelen
Prijs € 750,– bamboe en Q4EVO-plank met bronzen upgrade ontkoppeling, zie plaatje hierboven
Prijs € 575,– bamboe en SVT-plank, uitvoering met zwart of zilveren onderdelen
Prijs € 1.050,– bamboe en SVT-plank, met bronzen upgrade ontkoppeling, zie plaatje hierboven
Dinsdag 3 mei 2016
Waarde lezer,
Ik zou u tekort doen, door u niet op de hoogte te brengen van het bestaan van: Revita draaitafel reinigingsvloeistof.
Natuurlijk is de vloeistof die Okki Nokki levert prima van kwaliteit. Maar toen we het middel Revita gingen proberen, bleek dit middel toch nòg beter te werken. 40 ml gemengd met 1 liter gedestilleerd/gedemineraliseerd water, wast ongeveer 200 – 250 platen. Dit kunt u met dit flesje dan 5 maal doen. Totaal dus voor minimaal 1.000 elpee’s. Belangrijk om te weten, is dat er bij gebruik van Revita (39,90 euro per flesje), er geen residu achterblijft. Mail ons voor uw bestelling.
Donderdag 26 februari 2016
Sommige vragen worden praktisch door een ieder gesteld, vandaar deze woorden aangaande voedingen. En dan wel de gebruikte voedingen en motorsturingen bij draaitafels. Een draaitafel lijkt een eenvoudig apparaat. Een plateau dat kan draaien, een chassis waar het plateau op de een of andere manier in/op staat. Een arm met wat draadjes met op het eind een element. Kind kan de was doen. Toch? Of toch niet?
En oh ja, een motor die het plateau aandrijft. Dan heb je nog de verschillende manieren van aandrijving. Via een tussenwiel, via direct drive, maar veelal wordt toch de snaaraandrijving gehanteerd. Om het plateau te laten draaien wordt een relatief eenvoudige motor gebruikt. De kwaliteit van de gebruikte motoren varieert nogal, dat moge duidelijk zijn. Soms wordt er een DC motor gebruikt, maar het grote merendeel verkiest toch de AC motor, oftewel de asynchrone motor. Dat is een motor die op wisselspanning draait en waarbij de snelheid van de motor bepaald wordt door de frequentie van die wisselspanning. Die motor heeft een motorsturing nodig, die zorgt dat die wisselspanning zo gelijk mogelijk loopt. Want hoe gelijker de motor loopt, hoe beter het uiteindelijke hoorbare resultaat.
Note: dat geeft ook direct aan hoe nuttig het is, om de ‘dropveter-netkabel’ aan een voeding te vervangen voor een beter exemplaar. Hetzelfde resultaat als het vervangen bij een versterker of cd speler, etc.
Note: experimenteer ook eens met de fase; draai de stekker in het stopcontact eens om en luister of er wel- of geen verbetering hoorbaar is.
Motorsturingen zijn er, net als de motor zelf, in allerlei kwaliteiten. Van extreem eenvoudig, tot extreem duur. Vaak met bijbehorende resultaten, hoewel prijs ook weer niet altijd alles zegt. Maar dat geldt voor alles. Voedingen en hun aansturingen zijn er dus in allerlei varianten en tot op de dag van vandaag, wordt er hevig geëxperimenteerd.
Bij het merk Avid, wordt er in de opgaande lijn van hun draaitafels, telkens een betere motor, een betere voeding en een betere aansturing gebruikt.
Bij de tafels van Transrotor doen ze het een klein beetje anders. Dat ‘anders’ betekent weer meerdere opties. Opties in motorsturingen en opties in (bijbehorende) voedingen.
Transrotor heeft bij elke tafel de standaard motor/voeding/aansturing, die uitstekend werkt. Dit bestaat uit een losse transformator met stekker met een ingebouwde condensator. Het laat de muziek tot leven komen met een prettig goed dynamisch bereik met een prima plaatsing. Al met al dus een uitstekende en betaalbare oplossing, waar de luisteraar uitstekend van kan genieten.
Note: Vergeet ook niet hierbij, dat de netfrequentie in ons kikkerlandje een van de stabielste in de wereld is.
Transrotor Konstant Studio.
Dit is de eerste upgrade en kost € 550,—. Het betreft een los kastje, waar de aan/uit knop en het toerental geregeld kan worden. (Bij de standaard gebeurt dit met het bekende knopje op de motorunit en het toerental wordt geregeld door het omleggen van de snaar.) Bij de Konstant Studio kan de snelheid tevens exact afgeregeld worden met de instel potmeters.
Wat er gebeurt bij de Konstant Studio, is dat er meer rust is. De plaatsing van de muzikanten is preciezer te volgen en het laag is strakker. De uitsterftijd van galm duurt langer en klankmatig klinkt het rijker. De investering van deze upgrade is het dubbel en dwars waard.
Transrotor Konstant M1 Reference.
De tweede mogelijkheid van upgrading kost € 780,—. Deze zit in een erg zware behuizing en heeft (sinds ‘Reference’) een zwaardere voeding. Heel kort hierover kan ik zeggen dat het na het al erg goede resultaat van de Konstant Studio, opnieuw een stap verder gaat. Het holografische beeld neemt opnieuw toe, opnieuw rijker van klank en toename in (fijn)dynamiek. Het laag lijkt ook dieper te gaan; in elk geval is er een ‘nieuw laag’ waarneembaar. Er lijkt een extra, wat ik altijd noem, 4e dimensie bij te komen. Dus ja, opnieuw zinvol en een upgrade die proportioneel klopt.
Maandag 7 september 2015
Met enig regelmaat vragen bezoekers van AUDIO21 me hoe het komt dat elpee’s die men ‘gescoord’ heeft op een braderie of de zolder van de buurvrouw, dat die platen na het wassen best heel vaak, best heel erg goed klinken.
In navolging op het hieronder geschrevene, heeft het meestal te maken dat veel goedkopere naalden, een ronde tip hebben gehad. Die hebben de groef maar op een relatief klein stukje ‘geraakt’. Daardoor is de slijtage vrij minimaal. En als je dan gaat spelen met een goede naald, die simpelweg verder de groef in gaat en het onaangetaste deel van die groef raakt, dan is dat de logische verklaring. Dus genieten maar, van die oudere elpee’s. Fijn toch?
Zaterdag 5 september 2015.
Vandaag over ‘Tracking’ en ‘Tracing’.
Bij het aftasten van een elpee, zal de naaldtip zowel optimaal met de groefwanden in contact moeten blijven als zoveel mogelijk informatie moeten uitdiepen. Die twee taken worden het beste benoemd met de Engelse termen ‘Tracking’ en ‘Tracing’. Die twee taken gaan niet altijd hand in hand. Dat betekent dat er elementen met een conische naaldtip zijn die beter zullen tracken dan sommige elementen met een fijner tip-profiel. De laatstgenoemde zou desondanks voor een betere tracing – met name van de hoge frequenties – moeten zorgen.
Tracking.
Tracking geeft aan: bij welk amplitude bereik blijft het element nog correct sporen? Om deze ’tracking’ te testen, zijn er test elpee’s met speciale ’torture tracks’. Deze hebben stapsgewijs een oplopende uitsturing, meestal van 0 tot 100 micron.
De beste ’trackers’ onder de elementen blijven onvervormd de groef aftasten bij zo’n 80 micrometer. Sommige van de beste trackers aller tijden komen uit de jaren ’70, waarmee de technische know-how van vroegere ontwerpers maar weer eens wordt onderstreept. Begrijp me niet verkeerd; hoewel ik erg van sommige klassiekers hou, raad ik af om blindelings voor de klassieke technologie te kiezen. Net zoals het naar mijn mening niet goed zou zijn om automatisch te kiezen voor de aftaster met ‘het scherpste diamantje’.
Voor een optimale tracking is een goede arm met element combinatie van belang. Die combi zal namelijk een bepaalde resonantiefrequentie hebben, die wordt bepaald door de compliantie van het element, de massa van het element en de effectieve massa van de arm. Overigens wordt de effectieve massa van een toonarm gemeten zonder contra gewicht en zonder element. De resonantiefrequentie moet liefst boven de 8 Hertz en onder de 15 Hertz blijven, zodat het niet overeenkomt met bijvoorbeeld de veer-frequentie van een sub-chassies. Of het frequentiebereik van het element.
Tracing.
Met tracing wordt het eigenlijke aftasten van de modulaties in de groefwanden bedoeld. Een naaldtip met een fijner profiel zal de kleinste (hoogfrequente) modulaties beter kunnen volgen waardoor er meer micro-informatie wordt uitgediept; ofwel getraced. Behalve een zeer fijn tip-profiel is een lage ’tip-massa’ noodzakelijk om hoge frequenties accuraat af te tasten. Met de tipmassa wordt de gecombineerde – effectieve – massa van het dynamische gedeelte van een element bedoeld, in het geval van een MC element is dat de naaldtip, het cantilever met de daaraan bevestigde spoelen en de ophanging.
Naaldtippen zijn in vele genuanceerde uitvoeringen verkrijgbaar, elk met hun eigen benaming. Maar in feite zijn er drie hoofdvormen: 1. conisch, 2. elliptisch, en 3. fine-line. Vroeger werden naaldtippen zowel uit saffier als diamant vervaardigd, maar tegenwoordig hebben we hoofdzakelijk met diamanten tippen te maken. De meer kostbare tippen bevinden zich aan het uiteinde van een ‘nude shank’ (massieve diamanten staaf), terwijl laag geprijsde tips vaak op een (metalen) drager zijn aangebracht.
Qua slijpwerk kan worden gesteld dat conisch de meest eenvoudige en micro-ridge de meest complexe vorm is. Veel professionele aftasters hebben een hoogwaardige, nude-shank diamant met een ronde naaldtip. Elliptisch is de volgende stap voor wat betreft de verkleining van de laterale horizontale contactvlakken met de groefwanden. Dankzij een slanker zij-profiel ontstaat een verbeterde ’tracing’. Oftewel: aftasting van de kleinere nuances. De meest beroemde elliptische tip is de Japanse ‘Vital’, die men aantreft onder fameuze aftasters, zoals die van Supex, Linn en Shelter. De fine-line tip is de meest extreme naaldvorm, die overigens al uit de jaren ’70 stamt. De horizontale profiel-verschillen tussen conisch, elliptisch en fine-line zijn eenvoudig weer te geven:
Leuk om te weten; in 1971 werd Quadraphonie geïntroduceerd, een principe dat was gebaseerd op het CD4-systeem (een voorloper van Surround-weergave). Eigenlijk niet voor te stellen, toch?
De Shibata-tip kan zeer hoge frequenties met minimale vervorming aftasten en heeft een positief, relatief slijtarm contact. Deze tip inspireerde vele ontwerpers om een eigen naaldtip met een superfijn contactoppervlak te ontwikkelen.
In de ‘geschiedenisboeken’ over naaldtippen, komt u vast tegen: bi-elliptisch, hyperbolisch of andere termen. De uiteindelijk meest gebruikte term is toch ‘fine-line’ geworden.
De Shibata is echter niet langer de meest extreme tip; de Microridge tip van Dynavector (zie tekening hieronder) gaat nog een stap verder met een ultra-slanke horizontale radius (2 micron) van de contactvlakken die als kammen uit de diamantschacht steken.
Er zijn fine-line tippen waarbij men heeft gepoogd om de vorm van een snijbeitel zo dicht mogelijk te benaderen, zoals de Replicant en de Ortoline 100 (Ortofon), die praktisch geen rondingen meer hebben, maar eerder uit een verzameling van driehoeken bestaan. Ultra-fine tipvormen zijn vaak geweldig in het uitdiepen van de kleinste details. Of u dit beter of muzikaler vindt, is aan u.
Een element met zo’n tip is erg gevoelig voor de VTA (Verticale aftasthoek in de lengte as) en Azimuth (verticale stand in de laterale as). NB: een optimale azimuth is natuurlijk 0 graden, maar in de praktijk eigenlijk onmogelijk, omdat elpee’s over hun straal gemeten, meestal golvingen in het oppervlak hebben. Overigens is wat dat betreft de manier waarop de Avid draaitafels gemaakt zijn, waarbij de op een bepaalde manier aangedraaide puck, de plaat ‘plat’ drukt, in het voordeel.
Het is van belang dat een element optimaal wordt afgeregeld, want zelfs bij onvlakke platen, worden dan toch betere prestaties verkregen. Hoe dichter de naaldtip de vorm van een snijbeitel benaderd, hoe beter het contact met de groefwanden, maar dergelijke tippen zijn tegelijkertijd kritischer ten opzichte van de afregeling van het element en de toonarm.
En om het toch weer moeilijk te maken: een element met een perfect uitgelijnde en bevestigde generator, cantilever en elliptische tip, kan voor een meer coherente en schonere weergave zorgen, dan een minder zorgzaam gemonteerd element met een niet perfect uitgelijnde fine-tip.